Het is september en we sluiten de zomer en haar memorabele festiviteiten af met de Kermis in Volendam. De herfst doet haar intrede. Het zonnetje wordt flauwer, de wind trekt aan. Verfrissende drankjes op het terras maken ruimte voor dampende mokken op de bank met dikke sloffen en een dekentje.
We zitten qua klimaat in een overgangsfase richting de herfst. Voor de mens komt er ruimte voor introspectie. Dat is mij in de maand september wel toevertrouwd. Het is immers, ten tijde van dit schrijven op een stormachtige dag, precies elf jaar geleden dat mijn moeder zelf in een overgangsfase verkeerde: die tussen leven en dood in de tijd tussen de zomer en de herfst.
Op de maandag van kermis riep zij mij bij zich en kondigde haar naderende dood aan. Op zaterdagavond overleed zij. Het was een zomerse dag geweest. Mijn moeder lag in de huiskamer. Ik zonderde mij even af in de tuin. Beiden, afzonderlijk en toch verbonden, in afwachting van de dood. Ik ging, van ellende, in de tuin aan het werk, met de zon op mijn gezicht. De huisarts kwam letterlijk en figuurlijk poolshoogte nemen van onze situatie. En terwijl zij zich bij mij voegde in de tuin, legde ze mij uit, dat sterven vergeleken kon worden met een omgekeerde geboorte; het heeft tijd en ruimte nodig en het is iets wat de persoon in kwestie autonoom moet ondergaan. Van tuinieren, noch sterven noch geboortes had ik kaas gegeten, maar ik wist dat ik dit moment voor altijd bij me zou dragen.
Later die week reed ik naar de kerk waar we mijn moeder de laatste eer zouden bewijzen. Ik stapte uit de auto en er een raasde een storm over de kerk. ‘Ze is in protest’, dacht ik nog. De herfst begon de overhand te nemen. Diezelfde nacht werd het weer onstuimiger. Onweer, storm en regen raasden om het huis. Het deed mij denken aan de nachten dat ik tegen mijn moeder aan kroop en dat we allebei tegelijk zeiden: “brrrrr, kerkhofweer”. Gelukkig, ik heb haar mijn favoriete warme sloffen en dekentje meegegeven in haar kist. Je zal het maar koud krijgen onder die grond in de herfst. De gedachte hield mij warm. Ik kroop tegen mijn man aan.
Elf maanden later zat ik in diezelfde tuin. De zon in mijn gezicht, in afwachting van een geboorte. Mijn vliezen waren gebroken. Ik dacht aan de beeldspraak van onze huisarts die zij met mij deelde op de sterfdag van mijn moeder.
Ik genoot van de buren. Zij waren druk bezig met de voorbereidingen voor een geweldig bruiloftsfeest. Die bewuste broeierige nacht genoot ik mee van het feest van de liefde dat gevierd werd in de tuin naast mij. Tot diep in de nacht mijmerden de laatste gelukzalige stemmen na en de overbuurman pakte zijn gitaar erbij en begon, met het luidkeels zingen van een schorre serenade, het onstuimige onweer dat in de lucht hing, over ons af te roepen. De zomerstorm trok aan en het onweer brak los. Mijn weeën begonnen. Een paar uur later sloot ik onze zoon in mijn armen.
Tien jaar later, op 21 maart, de dag van de lente, ben ik hoogzwanger van ons tweede kindje. Het stormt. Ik sta met blote handen en voeten te wroeten in de aarde, in diezelfde tuin. Ik herken de signalen. Een paar uur later sluit ik onze dochter in mijn armen. Ze draagt de naam van mijn moeder.
“Als het stormt
Als ’t stormt in je hoofd
Ga mee, ga mee
Met de storm die je voert naar een andere zee
En verzet je maar niet tegen ’t verdriet
Want de tijd zal ’t getij weer keren”
Ramses Shaffy
Prachtig Karen. Dank je wel voor het delen.xx